Waarom WEii?

Uitleg WEii

WEii staat voor Werkelijke Energie intensiteit indicator: kortweg het energiegebruik in kWh/m². WEii geeft eenvoudig aan hoe een gebouw presteert. De methode is eenvoudig, maar er zijn zaken waar een toelichting bij nodig is, zoals hoe de vierkante meters te bepalen en wat valt er allemaal onder het energiegebruik. In het WEii-protocol worden deze zaken uitgewerkt. De WEii is daarmee een betrouwbare indicator voor de efficiëntie van een gebouw omdat de WEii op een gestandaardiseerde, objectieve wijze vastgesteld wordt.

Om aan de klimaatdoelstellingen te voldoen zal er flink energie bespaard moeten worden. WEii gelooft in meten. Een waardering op basis van daadwerkelijk gebruik geeft een veel nauwkeuriger beeld van de energieprestatie van een gebouw. 

Het energielabel doet dat slecht. Verschillende rapporten (zoals van ECN) laten zien dat het energielabel weinig zegt over het werkelijk energiegebruik van een gebouw. Vooral bij de zeer zuinige gebouwen is een steeds grotere afwijking te zien tussen het theoretische en werkelijke energiegebruik. Daarnaast kan er bespaard worden op het gebouw- en het gebruiksgebonden energie. Deze twee beïnvloeden elkaar ook, waardoor het logisch is naar het totale energiegebruik te kijken. Een duidelijke meetlat met het werkelijk gebruik als uitgangspunt geeft partijen een reden om concreet aan de slag te gaan en resultaten direct te monitoren. 

Met een waardering op basis van het werkelijk energiegebruik kunnen: 

  • De klimaatdoelstellingen beter worden gekwantificeerd, gestuurd, gemonitord en gehandhaafd. 
  • Meer inzicht en bewustwording ontstaan over het werkelijk energiegebruik. 
  • Eenvoudig gecommuniceerd worden over de energieprestatie van een gebouw. 
  • Gemakkelijk gebenchmarkt worden. 
  • De optimale oplossing voor het gebouw worden gezocht. 

Het uiteindelijk doel is uiteraard de reductie van de CO₂-emissie. Een groot CO₂-reductiepotentieel zit in het energiegebruik van gebouwen. WEii geeft de gebouweigenaar een presentatie-indicator die onafhankelijk is van externe factoren. De CO₂-emissiefactoren van het elektriciteitsgebruik en warmte zal van jaar tot jaar veranderen. Een indicator die gebaseerd zou zijn op CO₂-emissie zou dan meebewegen. WEii is een vaste waarde. De beïnvloeding van deze waarde ligt volledig in de invloedssfeer van de gebouweigenaar en -gebruiker. Wel wordt naast de WEii-score de overige indicator WEiiCO2 berekend. De berekening is vergelijkbaar met de WEii-berekening maar in plaats van de energieconversiefactoren worden de CO₂-emissie per eenheid van de betreffende energiedragers gebruikt. De correcties voor weersomstandigheden worden niet betrokken in deze berekening.  

De huidige regelgeving raakt zowel de eigenaar, zoals met het energielabel, als de gebruiker, zoals met de Erkende Maatregelen. Dat onderscheid is echter niet zo strak: verlichting wordt meegenomen in het energielabel, maar wordt in de utiliteitsbouw meestal door de huurder aangebracht. En apparatuur voor de processen van de gebruiker bepalen ook hoeveel installaties nodig zijn voor verwarming of koeling van het gebouw. 

Bij verhuur leidt dit tot discussie. Voor de eigenaar is het treffen van maatregelen lastig als de kosten niet doorberekend kunnen worden aan de huurder. De huurder heeft immers wel het voordeel van de lagere energierekening. Andersom merken huurders dat eigenaren niet mee willen werken aan energetische verbeteringen, zelfs al wil men bijdragen vanuit de besparingen. Dat noemen we het split-incentive.  

Door op het totale energiegebruik te sturen kunnen eigenaar en huurder samen de meest kosteneffectieve oplossing kiezen en zijn niet gedwongen om voorgeschreven lijstjes aan te houden. Liever nog zien we dat één partij verantwoordelijk wordt voor het totale energiegebruik: bijvoorbeeld een all-inclusive huurcontract. 

Allebei is nodig! Ook in 2040 is duurzame energie in Nederland niet onbeperkt beschikbaar. Het realiseren van zonneparken, windturbines, biomassa en geothermie is ook niet altijd zonder discussie. Besparingsmaatregelen zijn bovendien veelal kosteneffectief en dragen bij tot een prettiger binnenklimaat. 

Terug naar boven

WEii-certificering

Gecertificeerde WEii-score

Een gecertificeerde WEii-score is afgegeven door een WEii-licentiehouder. Bij een gecertificeerde WEii-score kan iedereen (bijvoorbeeld een bevoegd gezag of accountant) ervan uitgaan dat de WEii-score op de juiste manier en met objectieve gegevens bepaald is.

De waarde van een aantoonbaar correcte WEii-score wordt steeds duidelijker, bijvoorbeeld bij in relatie tot Paris Proof-ambities, de portefeuilleaanpak van de omgevingsdiensten, ESG-rapportages en de eisen die de CSRD hieraan stelt. Hoewel de berekening eenvoudig is, kunnen er fouten in sluipen. Zo bestaan gebouwen soms uit meerdere ruimtes met verschillende gebruiksfuncties, klopt de invoer vanuit de BAG (Basisregistratie Adressen en Gebouwen) niet of heeft een gebouw meerdere energiemeters.

Een gecertificeerde WEii-score is een WEii-score die volgens het WEii-protocol is opgesteld en waarvan de invoergegevens op objectieve en controleerbare wijze zijn verkregen.

Met een WEii-certificaat heeft een gebouweigenaar een bewijs van een gecertificeerde score. Op deze manier weet bijvoorbeeld een accountant dat de WEii-score op de juiste manier én met objectieve gegevens bepaald is. 

Het afgeven van gecertificeerde WEii-scores kan alleen gedaan worden door WEii-licentiehouders wiens werk regelmatig en steekproefsgewijs gecontroleerd worden door DGBC en TVVL. Zo blijft de kwaliteit van de WEii-certificaten gegarandeerd op peil.

WEii-licentiehouders

WEii-licentiehouders zijn organisaties waar minimaal één persoon de WEii-training heeft gevolgd en een licentie heeft om WEii-scores te certificeren. Deze organisatie wordt vervolgens door DGBC en TVVL regelmatig gecontroleerd via een audit.

Een licentiehouder is aantoonbaar in staat een correcte WEii op te stellen en daarmee gekwalificeerd om een WEii-certificaat van een gebouw af te geven. Om dit te borgen worden aan de licentiehouder technische, inhoudelijke en administratieve kwaliteitseisen gesteld.

Binnenkort vind je een overzicht op deze website. Tot die tijd kun je een mail sturen naar helpdesk@weii.nl.

Op deze pagina leggen we uit welke stappen een organisatie moet doorlopen om licentiehouder te worden.

Terug naar boven

Berekeningen WEii

Hoe de rekentool werkt

WEii is gebaseerd op het aan de hoofdmeters gemeten energieverbruik (elektriciteit, gas, warmte, koude, etc) in een jaar gedeeld door het gebruiksoppervlak van het gebouw. Hierbij wordt geen rekening gehouden met primaire conversiefactoren (zoals bijvoorbeeld in verband met het opwekkingsrendement van elektriciteitscentrales). In de methode wordt er gebruik gemaakt van weegfactoren voor warmte en koudelevering en zijn correcties op weersfactoren en energiegebruik dat niet tot het gebouw of gebruik ervan toe te rekenen is opgenomen. Een uitgebreide toelichting van de methode is terug te vinden in het WEii-protocol

WEii gaat uit van het werkelijk totaal energiegebruik op de meter over de periode van één kalenderjaar. Dit is eenvoudig en inzichtelijk voor de gebruiker en eigenaar. Dit is zowel gebouwgebonden (zoals verwarmen, koelen) als gebruiksgebonden (bijvoorbeeld computerapparatuur, processen) energiegebruik. Het scheiden en apart normeren van het gebruik van deze posten is lastig. Het energiegebruik wordt immers met dezelfde (hoofd)meter gemeten en de twee beïnvloeden elkaar ook: een gebouw met veel apparatuur heeft bijvoorbeeld eerder koeling nodig. Met een ‘stip op de horizon’ kunnen gebruiker en eigenaar de meest efficiënte besparingen zoeken. Soms ligt dat in het gebouw, bij andere panden en functies eerder in de apparatuur en het proces.  

In WEii worden geen primaire energiefactoren meegenomen. Hier kan vanuit het gebouw en de gebruiker geen invloed op uitgeoefend worden, en heeft dus geen relatie met de energieprestatie van het gebouw. Daarnaast zou dit de methode voor de gebouweigenaar en -gebruiker nodeloos ingewikkeld maken.  

WEii drukt de energieprestatie van het gebouw uit in de hoeveelheid energie dat netto over het jaar van het net afgenomen wordt. Dat betekent dat eigen opwek met zonne- of windenergie (‘achter de meter’) zorgt voor een lagere WEii-score, ongeacht of deze in het gebouw gebruikt wordt, dan wel teruggeleverd wordt. Door zelf elektriciteit op te wekken, doet het gebouw minder een beroep op de collectief op te wekken duurzame energie. Voor de Paris Proof-benadering, waarbij uitgegaan wordt van één derde duurzame opwek en twee derde besparen is bij de duurzame opwek alleen de centrale opwek in Nederland meegenomen en niet de opwek op gebouwen. Hierdoor vindt er geen dubbeltelling plaats. 

In de WEii-methodiek wordt de eigen opwek van PV panelen wel gecorrigeerd naar het aantal zonuren van een standaard klimaatjaar.  

Naast de WEii-score zit in de WEii-methodiek de overige indicator WEiifinaal. Deze indicator geeft aan hoeveel energie het gebouw op jaarbasis gebruikt, vanuit het net en eigen opwek. In de formule van WEiifinaal wordt ten opzichte van de WEii-berekening de energieproductie erbij opgeteld. WEiifinaal is de indicator die door rapportagemethode CRREM 2.0 gebruikt wordt.  

Nee, bij WEii wordt het via de hoofdmeters geleverde totale jaarlijkse energiegebruik minus de via de hoofdmeters aan het net teruggeleverde energie gebruikt. 

Duurzame energie opgewekt op dezelfde locatie wordt in WEii dus meegenomen. Duurzame energie die elders in Nederland opgewekt wordt, mag niet worden meegerekend. Dit is gelijk aan de werkwijze bij de NTA8800, de norm voor de BENG en het energielabel.  

Bij de indicator WEiiCO2 wordt er gerekend met de location based emissiefactoren, oftewel de emissiefactoren vanuit de energiemix van Nederland in plaats van de stroom- en/of warmte-etiket.   

Dat wil niet zeggen dat het niet zinvol is om de energievraag te vergroenen, bijvoorbeeld door inkoop van groene stroom. Door Nederlandse groene energie in te kopen, neemt de vraag naar duurzame energie toe en zullen er dus meer duurzame energieprojecten gerealiseerd worden. Daarmee bereiken we sneller onze klimaatdoelen. Sterker nog, in 2050 is er alleen nog maar groene energie beschikbaar, is het uitgangspunt. 

WEii gaat uit van het verbruik in kWh per m2 per jaar. Dit houdt in dat al het energiegebruik omgerekend wordt naar kWh. Elektriciteit wordt al in kWh gemeten en is zo van de energierekening af te lezen. Voor de andere energiedragers - aardgas (m3), warmte en koude (GJ), biomassa (kg), etc - wordt deze met de energiefactor omgerekend naar kWh. Daarnaast wordt voor warmte en koude een weegfactor gebruikt. Deze weegfactor is geïntroduceerd om het energiegebruik van een gebouw met een individuele warmteoplossing zoals een warmtepomp enigszins gelijk te trekken met gebouwen met warmtelevering door een collectieve installatie. 

Met de rekentool op de WEii website is gas, warmte en koude, biomassa en de overige energiedragers om te rekenen naar kWh en is per gebruiksfunctie te zien hoe het gebouw presteert binnen de WEii klassen van energie-intensiteit.  

Voor het bepalen van het aantal vierkante meters van een gebouw is ervoor gekozen om het gebruiksoppervlakte als uitgangspunt te nemen. Daarvoor zijn een aantal redenen: 

  • De WEii-klassen van energie-intensiteit en daarmee ook de Paris Proof-ambitie zijn bepaald op basis van onderzoek van ECN: rapport e15068. In dit onderzoek is ook met gebruiksoppervlakte gerekend.  

  • De oppervlakte zoals geregistreerd in BAG (Basisregistratie adressen en gebouwen) is gegeven als gebruiksoppervlakte. BAG is een openbare bron en kan dus eenvoudig gebruik worden om een indruk te krijgen van de WEii-klasse van een gebouw.

  • Het vanuit het Klimaatakkoord ontwikkelde Datastelsel Verduurzaming Utiliteit (DVU) waar gebruikers en eigenaren hun energie-intensiteit in kWh/m2 kunnen opvragen, is gekoppeld aan de BAG, dus aan GO. 

  • Energieregelgeving zoals de BENG voor nieuwbouw en het energielabel voor de bestaande bouw werken met de gebruiksoppervlakte. Omdat we het werkelijk verbruik als een aanvulling zien op het theoretische bepaalde verbruik is het zinvol om ook qua eenheid aan te sluiten.  

De Gebruiksoppervlakte die gebruikt wordt bij de bepaling van de WEii is afkomstig van ofwel:  

  1. Een gecertificeerde meetstaat conform NEN 2580.  

  1. De gebruiksoppervlakte zoals vermeld op het voor het betreffende gebouw opgestelde energielabel van niet meer dan 10 jaar oud.  

  1. De waarde voor de gebruiksoppervlakte die in het kadaster bij het betreffende pand of verblijfsobject geregistreerd staat, aangevuld met een verklaring van de gebouweigenaar dat deze gebruiksoppervlakte klopt.  

  1. Een berekening van de gebruiksoppervlakte conform de richtlijnen in NEN 2580, aangevuld met bepalingen uit NTA8800 op basis van voldoende nauwkeurige plattegronden van het gebouw of metingen ter plekke. 

De doelstelling van WEii is het stimuleren van energiebesparing in het gebouw. In tegenstelling tot het energielabel is de WEii niet afhankelijk van het rendement van de energievoorziening buiten het gebouw. Wanneer energiebesparing en energievoorziening namelijk samen beschouw zouden worden zal een duurzame energievoorziening zoals een warmtenet energiebesparing ontmoedigen. Oftewel een gebouw met een duurzaam warmtenet zou dan minder maatregelen op gebouwniveau hoeven te nemen.

Collectieve warmte- en koudelevering zijn evenwel belangrijke middelen om verduurzaming te realiseren. Door deze systemen niet mee te nemen remt de WEii de ontwikkeling van warmte- en koudelevering. Het realiseren van ambities, zoals Paris Proof, is dan met warmte- of koedelevering veel lastiger.

Om warmte- en koudelevering in WEii een gelijkwaardige positie te geven zal deze ook als onderdeel van de landelijke energievoorziening worden beschouwd en zijn weegfactoren geïntroduceerd. De weegfactoren voor warmte- en koudelevering zijn gebaseerd op de huidige best-practice techniek binnen gebouwen, namelijk een warmte/koude opslag met warmtepomp. De weegfactor voor warmte- en koude zijn vastgesteld op respectievelijk 0,33 en 0,10. De weegfactor zorgt ervoor dat gebouwen met een individuele energievoorziening als gebouwen met een collectieve warmte- of koudelevering min of meer hetzelfde energiebesparingsniveau moeten behalen om dezelfde WEii-klasse te bereiken.

Uitzonderingen

Het verbruik wordt inderdaad ook bepaald door hoe lang het gebouw gebruik wordt. Een callcenter dat 24 uur per dag, 7 dagen per week in gebruik is, zal meer verbruiken dan een normaal kantoor. In de logistiek wordt soms in 2, dan weer in 3 shifts gewerkt. Dat het verbruik hiervan afhangt weten we, alleen hoeveel weten we nog onvoldoende. In de WEii-methode is daarom geen rekening gehouden met gebruiksuren. 

In de eerste versie van het WEii-protocol was wel een overige indicator gebruiksintensiteit opgenomen. Met het WEii protocol 3.0 is de indicator gebruiksintensiteit uit de methode gehaald. Dit heeft een aantal redenen gehad.  

  1. De indicator ging uit van gemeten verblijfsuren – aantal uren per persoon – van een kantoorgebouw, waardoor het energiegebruik uitgedrukt werd in kWh/fte. Deze data is slechts van weinig gebouwen beschikbaar, waardoor deze indicator nagenoeg nooit gebruikt werd. 

  1. Er is gekeken naar een schatting van de gebruiksuren, maar de relatie tussen gebruiksintensiteit en werkelijk energiegebruik is nog onvoldoende aangetoond. 

  1. Daarnaast is er geen goede gebruiksindicator voor alle situaties gevonden; kWh per leerling, patiënt, fte, openingsuur etc. Hoe ga je om met andere gebruiksvormen van de hoofdfunctie. Oftewel, er is (nog) geen praktische omgang gevonden.  

Bij de WEii worden ook de functies anders dan de hoofdfunctie meegenomen. Bijvoorbeeld bij een supermarkt hoort ook de opslag en het kantoortje dat bij de supermarkt hoort, te worden meegenomen.  

Als er meerdere functies in een gebouw aanwezig zijn waar WEii waarden voor bekend zijn, dan moet het gewogen gemiddelde berekend worden, net zoals in de EPC-berekening. Bijvoorbeeld: x m2 maal het getal voor kantoor en y m2 maal voor het getal voor bijeenkomst, gedeeld door x+y geeft de gewogen gemiddelde WEii voor het gehele gebouw. 

Als achter een hoofdmeter een specifieke verbruiksfunctie zit waar geen WEii waarden voor bekend zijn dan mag het verbruik hiervan in mindering worden gebracht op het door de hoofdmeter gemeten verbruik als het verbruik van dit specifieke onderdeel apart wordt bemeterd. Als het energiegebruik niet apart bemeten is mag er geen energiegebruik in mindering worden gebracht op het door de hoofdmeter gemeten energiegebruik. 

Wijzigingen in gebruik leiden tot een verschil in WEii-scores. De WEii klassengrenzen houden rekening met verschillende gebruikstypen. Het sturen op het werkelijke energiegebruik schept ruimte om ook de gebouwgebruiker te stimuleren om bewust om te gaan met energie.    

Energiefuncties die niet tot het gebouw of gebruik ervan toe te rekenen zijn, of van gebouwoverstijgende aard zijn zoals datacenters worden uitgesloten van de WEii-methode.  

In principe niet. WEii werkt met het totaalgebruik: gebouwgebonden energiegebruik en gebruikers-/procesenergiegebruik. Bij een gebouw met een intensiever proces zal de WEii dus hoger liggen. 

Toch is er een uitzondering. Bij extreme gebruikers is apart meten van proces- en gebruiksgebruik zinvol. De WEii-methode voorziet in het uitsluiten van energiefuncties die geen betrekking hebben op de reguliere functies in utiliteitsgebouwen. Dit betreffen industriefuncties buiten de dienstensector, zoals gebruikstypen in de landbouw (stal of tuinbouwkas) of industrie (fabriek of productiehal) en gebouwoverstijgende datacenters.

Ja, dat mag, deze valt qua CO2-emissie niet onder de gebouwde omgeving, maar onder de mobiliteitssector. Laadpalen worden apart bemeterd en het is zelfs mogelijk dat er voor laadpalen een andere energieleverancier is. 

Parkeergarages verbruiken veel minder energie per vierkante meter. Het is niet de bedoeling dat door de parkeergarage mee te nemen dit het hogere verbruik van de kantoorverdiepingen wordt gecompenseerd. Strikt genomen kan je ommuurde parkeergarages toerekenen aan het GO onder de overige gebruiksfunctie. De WEii-methode volgt dus de definitie van GO volgens de NEN 2580 uitgezonderd parkeergarages. Van parkeergarages zijn onvoldoende gebruiksgegevens bekend, waardoor deze ook niet opgenomen is als een gebruiksfunctie in WEii. De oppervlakte van een parkeergarage móet daarom zelfs uitgesloten worden. Daarentegen dient het energiegebruik t.b.v. verlichting en ventilatie van deze ruimtes wel te worden meegenomen in de WEii-berekening.

WEii kijkt naar het energiegebruik op de hoofdmeter. Bij een individuele elektrische warmtepomp met een COP van 4, levert de warmtepomp 4 eenheden warmte voor één eenheid elektriciteit. Deze hoeveelheid elektriciteit wordt in de WEii-berekening meegenomen. Bij een collectieve warmtepomp kijken we naar het warmteverbruik. Daar staan de 4 eenheden warmte op de meter.

Om deze situaties enigszins gelijk te trekken is bij protocol versie 2 een weegfactor voor warmte en koude geïntroduceerd van 0,33 voor warmte en 0,10 voor koude.

Met het WEii-protocol 3.0 wordt er standaard een weerscorrectie toegepast. De weerscorrectie vindt plaats op het energiegebruik voor verwarmen en op de PV-productie. Deze wordt uitgevoerd op basis van graaddagen en zonuren van het dichtst bijliggende meteostation. Door invoer van het adres van het gebouw in de rekentool wordt automatisch dit meteostation bepaald.

Terug naar boven

WEii-klassen: van Zeer Onzuinig tot WENG

Ambities

De gebruikstypen die bij WEii gebruikt worden als basis voor de klassenindeling zijn gebaseerd op een indeling van de gebouwen die door ECN gebruikt is bij benchmarkstudies. De indeling van gebruikstypen zijn direct te koppelen aan een gebruiksfuncties uit het Bouwbesluit, die ook in de BAG gebruikt worden. Met het huidige aantal gebruiksfuncties is geprobeerd recht te doen aan een representatieve verdeling van de voorraad enerzijds en eenvoud en overzichtelijkheid van de methode anderzijds.

De WEii-klassegrenzen zijn afgeleid uit de ECN-studie met energiegegevens van de Utiliteitsbouw uit 2015. Voor de klassegrenzen is gebruik gemaakt van percentielen: het percentage van de gebouwen die een lagere waarde heeft dan de klassegrens. Hierbij is de volgende indeling gemaakt:  

  • Zeer Zuinig 10% percentiel

  • Zuinig 32,5% percentiel

  • Gemiddeld 67,5% percentiel 

  • Onzuinig 90% percentiel

Daarnaast zijn de klassen Paris Proof en WENG toegevoegd. Paris Proof is 1/3 van het gemiddelde energiegebruik, de doelstelling om in balans te komen met de potentieel beschikbare duurzame energie in Nederland, en WENG met een WEii-score van 0. 

WEii is de methode; Paris Proof en WENG staan voor een ambitie. In het WEii-protocol zijn zes WEii-klassen benoemd, waar WENG de hoogste haalbare klasse is. Dat is een werkelijk energieneutraal gebouw: een gebouw dat op jaarbasis zijn eigen energiebehoefte kan voorzien. Paris Proof is de op één na hoogste klasse: een gebouw dat nog extern opgewekte duurzame energie nodig heeft, maar niet meer dan we in Nederland groen kunnen opwekken in 2050. 

WENG staat voor Werkelijk EnergieNeutraal Gebouw. WENG is in eerste instantie ontstaan met het idee om claims met betrekking tot energieneutrale gebouwen te beoordelen. Uitgangspunt daarbij is het werkelijk energiegebruik van een gebouw. Een Werkelijk EnergieNeutraal Gebouw heeft een WEii gelijk aan 0 kWh gebruik.  

Om te voldoen aan de klimaatdoelstellingen uit het Klimaatakkoord van Parijs heeft DGBC een strategie ontwikkeld voor energiegebruik in gebouwen en materiaalgebonden CO2-emissies van bouwmaterialen. Bij het energiegebruik is er een einddoel in 2040 geformuleerd waarmee gebouwen ‘Paris Proof’ zijn. Voor dit einddoel in 2040 wordt ervan uitgegaan dat er geen CO2 meer wordt uitgestoten en dus alleen nog maar duurzame energie wordt gebruikt. Dit is afhankelijk van de beschikbare duurzame energie in Nederland enerzijds en de besparing die in gebouwen gehaald wordt anderzijds. Bij Paris Proof wordt uitgegaan tweederde besparen ten opzichte van het huidig gemiddelde gebruik. Nieuwbouw mag binnen de Paris Proof benadering geen energie meer gebruiken en moet daarmee WENG zijn.

Voor het materiaalgebonden deel heeft DGBC tevens een methode en streefwaarden ontwikkeld waarmee binnen het CO2-budget van 1,5 graden gebleven kan worden. Meer informatie daarover vind je hier.

Omdat beide programma’s betrekking hebben op de CO2-doelen van het Klimaatakkoord van Parijs noemen we beide streefdoelen Paris Proof.

De Paris Proof-getallen zijn gebaseerd op twee onderdelen: het huidig gemiddelde energiegebruik en het potentieel aan in Nederland opgewekte duurzame energie in 2050. 

Voor het huidige gemiddelde energiegebruik voor verschillende gebruiksfuncties in kWh/m² zijn cijfers gebruikt uit een onderzoek door Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN, tegenwoordig onderdeel van TNO). Het peiljaar is 2013.  

Eerder is gebruik gemaakt van rapportages van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) over het duurzaam energiepotentieel. Uit deze rapportages bleek dat het potentieel dat er in 2050 rond een derde van de huidige energiebehoefte uit duurzaam bronnen binnen Nederlands kan worden geleverd en dat er dus twee derde bespaard moet worden ten opzichte van de gemiddelden opgesteld door ECN.  

In 2020 is in opdracht van DGBC een update van de potentiestudie uitgevoerd voor Royal HaskoningDHV. Hieruit komt een bandbreedte van 25% (behouden scenario) tot 52% (realistisch scenario) potentieel duurzame energie ten opzichte van het huidige gebruik. De tweederde besparen valt binnen deze bandbreedte, en is blijven staan voor de Paris Proof-ambitie. 

Ja, voor Paris Proof is de opgave om twee derde te besparen ten opzichte van referentiejaar 2013. 

In bepaalde situaties kunnen er toch wijzigingen ontstaan. Als het werkelijk gebruik normerend opgenomen gaat worden in regelgeving, dan kan het zijn dat er toch verschillen gemaakt gaan worden tussen sectoren. In energiebeleid en regelgeving speelt de kosteneffectiviteit namelijk altijd een rol. Het kan zijn dat twee derde besparen in de ene sector makkelijker is dan in de andere sector en dat op grond daarvan de Paris Proof-doelstellingen aangepast worden. Dit is met de publicatie van het WEii-protocol 3.0 het geval geweest bij de industriefunctie.

Paris Proof is het beoogde gemiddelde voor de sector in 2050, gericht op de bestaande voorraad. Gebouwen kunnen energiezuiniger zijn dan Paris Proof tot zelfs een Werkelijk Energie Neutraal Gebouw of energieproducerend.

Voor nieuwbouw gebruikt DGBC WENG als doelstelling voor het energiegebruik. Hier kan meer dan in de bestaande bouw en zou de besparingsopgave voor de bestaande bouw niet groter moeten maken.

Waar mogelijk kan zeker verder gegaan worden en kunnen gebouwen energieproducerend gemaakt worden. Hiermee wordt ook ruimte gecreëerd voor gebouwen waar de Paris Proof-ambitie lastiger gehaald kan worden, zoals monumenten.

Met de lancering van WEii als dé uniforme rekenmethode voor werkelijk energiegebruik zijn ook de Paris Proof-waarden herzien en is de overstap gemaakt van BVO (bruto vloeroppervlakte) naar GO (gebruiksoppervlakte). Aangezien de Paris Proof-getallen al gebaseerd waren op data op basis van GO zijn deze getallen niet aangepast.

Het Paris Proof-getal voor kantoren vormden hier echter de uitzondering in. De eerder gebruikte 50 kWh/m² was op andere data gebaseerd en op basis van de data van ECN ambitieuzer dan het algemene 2/3 beparingsdoel van Paris Proof. Het verschil tussen BVO en GO is bij kantoren ongeveer 15%, waarmee zonder het getal 50 aan te passen hij nog scherper zou worden. Met de lancering van WEii is het Paris Proof-getal voor kantoren daarom aangepast naar 70 kWh/m² waarmee hij in lijn is met de 2/3 besparingsdoelstelling en 70 kWh/m² GO komt ongeveer overeen met 50 kWh/m² BVO.

Bij het WENG ontwikkelen is een inschatting van het gebruikersgebonden energiedeel van belang. Tot op heden zijn er voor woningen en retail onderzoeken gedaan naar een gangbaar energiegebruik door de gebruiker van het gebouw. Voor andere sectoren is dit nog lastiger in te schatten. DGBC houdt de ontwikkelingen op dit vlak in de gaten.

Als we binnen een opwarming van 1,5 graden Celsius willen blijven, moeten we verder versnellen naar klasse Zuinig in 2025 en Zeer Zuinig in 2030. We willen vervolgens het einddoel van het Klimaatakkoord van Parijs – nul uitstoot in 2050, al in 2040 bereiken om het 1,5 ºC CO2-budget niet te overschrijden. Deze nieuwe tussen- en einddoelen moeten dus gezien worden als een verscherping van 'enkel' twee derde CO2 besparen in 2050. 

Het is van belang om zo snel mogelijk energie te reduceren vanuit CO2 perspectief om twee redenen.

  1. Als je nu een ingreep doet in het pand gebruik je de jaren erna structureel minder energie. Dat is gunstig voor je portemonnee en voor het CO2-budget. Wachten met je gebouw verduurzamen zal minder effect hebben doordat de energiemix stapsgewijs duurzamer (en waarschijnlijk duurder) wordt.
  2. CO2 wordt beschouwd als een langlevend broeikasgas omdat het honderden jaren in de atmosfeer kan blijven. Het ondergaat langzame processen van absorptie door oceanen en vegetatie, waardoor het niet snel verdwijnt. Alle emissies die we nu niet reduceren hebben dus een cumulatief effect voor de komende honderden jaren met alle negatieve klimaateffecten van dien.

Gebouwtypes

WEii introduceerde eind 2022 de Werkelijke Energie intensiteit indicator voor woningen. Daar komt uit dat om Paris Proof te halen, het doel voor grondgebonden woningen op 35 kWh/m² en voor appartementen op 45 kWh/m² ligt.

De WEii-score van een gebouw wordt berekend op basis van het werkelijke, gemeten, energiegebruik en het gebruiksoppervlak van het gebouw. De eenheid van WEii is kWh per jaar, per m². Voor het ontwikkelen van het WEii-protocol Woningen is voortgeborduurd op de bestaande WEii voor utiliteitsgebouwen. Daarbij is voor het bepalen van de Paris Proof-doelen, zoals CO2-neutraal bouwen in 2050, rekening gehouden met de haalbaarheid. 

Vanaf versie 3.0 van het WEii-protocol zijn deze woningen en utiliteitsgebouwen samengebracht in één protocol.

Vanuit het bouwbesluit vallen groepzorgwoningen, zoals verpleeghuizen vaak onder woonfunctie voor zorg. Maar qua functionaliteit en energiegebruik zijn verpleeghuizen meer vergelijkbaar met het gebruikstype tehuis met overnachting dan met woningen. Hierdoor mag in WEii een verpleeghuis als tehuis met overnachting beschouwd worden met de Paris Proof norm van 80 kWm/m².

Onder een winkel met koeling wordt warenkoeling verstaan. Voor winkels met en zonder koeling is de volgende indeling gemaakt naar winkelcategorie:

Winkel met koeling

  • Bakker
  • Visboer
  • Slager/ poelier
  • Foodspeciaalzaak met koeling
  • Supermarkt
  • Levensmiddelen overig

Winkel zonder koeling

  • Consumenten elektronica
  • Vrije tijd en educatie
  • Huis en tuin
  • Kleding, schoen en sport
  • Persoonlijke verzorging
  • Warenhuizen
  • Woninginrichting
  • Foodspeciaalzaak overig

De WEii neemt de gebruiksfuncties over vanuit het bouwbesluit, waarna een verdere opsplitsing wordt gemaakt wordt in gebruikstypen. Musea vallen onder het gebruikstype ‘bijeenkomstfunctie overig’.

Voor enkele specifieke gebouwen die niet binnen de gebruikstypen vallen, zoals laboratoria, zullen er geen passende WEii-klassen zijn voorgeschreven. Neem bij dergelijke situaties contact op met helpdesk@weii.nl.

Terug naar boven

WEii en wet- en regelgeving

In de wet

Nee, de energielabels blijven bestaan en deze hebben zeker ook een functie. In de kantorensector is de label C-verplichting ingevoerd. Dat is een eerste stap in de goede richting. Het heeft bijvoorbeeld het gesprek tot stand gebracht tussen banken en hun klanten. In de komende jaren zal er ook een minimum label verplichting voor andere gebouwen tot stand komen. Door het energielabel en de WEii-score (werkelijk gemeten energiegebruik) te combineren, maakt hetEnergieKompas voor elk gebouw inzichtelijk wat de meest effectieve route is om op het gewenste ambitieniveau te komen.  

Zo geeft het een koers aan en biedt antwoord op een aantal vragen: Is het verstandig om maatregelen te nemen voor een beter energielabel? Is het verstandig eerst de pijlen te richten op het voorkomen van energieverspilling? Concrete vragen en antwoorden voor elk gebruikstype. Dat is de essentie van het EnergieKompas.   

 De maatregelen die nodig zijn om een kantoorgebouw tot het niveau van label C te brengen, zoals ledverlichting toepassen, verdienen zich over het algemeen snel terug. Bij verdergaande energiebesparing zou er meer vrijheid moeten komen om de maatregelen te nemen die in jouw situatie het meeste effect hebben. Voor sommige sectoren in de utiliteitsbouw is er bovendien geen energielabel, zoals voor bedrijfsgebouwen. 

De Energiebesparingsplicht verplicht gebruikers om maatregelen toe te passen met een terugverdientijd korter dan vijf jaar. Het gaat dan om zowel gebouwgebonden maatregelen, zoals isolatie, als maatregelen in het gebruik of in het proces. In 2023 is overgegaan van negentien lijsten, voor iedere bedrijfstak een afzonderlijke, naar één lijst met drie onderdelen: gebouwen, faciliteiten en processen. De lijsten geven richting aan te nemen maatregelen die zich in vijf jaar of korter terugverdienen. De gebouweigenaar is verantwoordelijk voor de gebouwmaatregelen en de gebruiker voor de activiteitgebonden maatregelen. Als een gebouw aan de renovatiestandaard voldoet mogen de gebouwmaatregelen in één keer afgevinkt worden.

 

Portefeuille aanpak is erbij welke als alternatief kan dienen voor de EML. Dan moet er wel aantoonbaar

De handhaving was altijd een heikel punt. Per 1 juli 2019 is de bewijslast omgedraaid en moeten gebruikers rapporteren aan het bevoegd gezag. Vanaf 2022 is er extra geld en capaciteit beschikbaar gemaakt voor handhaving. Naast het aanvinken van doorgevoerde maatregelen moet het energiegebruik gerapporteerd worden. Het energiegebruik is daarmee ook in de Wet Milieubeheer een eerste controlestap. De maatregelen zelf zijn een goed handvat om het energiegebruik omlaag te brengen, maar de gebruiker zou de mogelijkheid moeten hebben om naar eigen inzicht tot het normgebruik te komen. Uiteraard als het gebouw en het gebruik daar aanleiding toe geven. Handhaven op het totale werkelijk energiegebruik is daarom ook voor de Wet Milieubeheer een logische richting. WEii, zeker in combinatie met het EnergieKompas kan gebruikt worden voor het prioriteren van de handhaving. Sinds 2023 is de portefeuilleaanpak voor grote gebouweigenaren actief. Bij aantoonbare jaarlijkse reductie gemeten met de WEii op portefeuilleniveau kunnen eigenaren gebruik maken van de vrijstelling voor de informatieplicht.

In het Klimaatakkoord zijn voor de utiliteitsbouw een aantal onderdelen opgenomen waar de WEii toegepast kan worden:

  • Sectoren en organisaties maken hun eigen Routekaarten. Deze hebben betrekking op het totale energiegebruik (gebouwgebonden en gebruiksgebonden). WEii biedt hiervoor een uniform en objectieve methode.
  • In 2023 is het Datastelsel Verduurzaming Utiliteit (DVU) live gegaan. Het DVU presenteert het verbruik aan de hand van de door DGBC en TVVL ontwikkelde WEii (Werkelijke Energie intensiteit indicator).
  • De Eindnorm wordt weliswaar gebaseerd op het theoretisch en gebouwgebonden energiegebruik, maar via benchmarks op basis van WEii kan gemonitord worden wat de daadwerkelijke besparing is.
  • In het Klimaatakkoord wordt normering op werkelijk energiegebruik als alternatief voorgesteld voor regelgeving. Dit is eerder gebeurd met bepaalde sectoren via de MJA’s (MeerJarenAfspraken) Indien ambitieuze besparingsdoelen worden behaald wordt men vrijgesteld van onder meer de EED en Erkende Maatregelen.

Nee, WEii en de berekende BENG-indicator voor primair energiegebruik zijn niet met elkaar te vergelijken. De volgende aspecten zijn bij WEii anders: 

  • Er wordt gerekend met finaal energiegebruik, niet met primair energiegebruik. 

  • WEii is inclusief het gebruiksgebonden energiegebruik. 

  • WEii heeft betrekking op een werkelijke situatie, gebruikstijden en dergelijke zijn niet gestandaardiseerd. 

Benchmarks

Voor nieuwbouw gelden vanaf 1 januari 2021 de BENG-eisen voor de energieprestatie van het pand. BENG kent drie indicatoren:

 

BENG 1: de bruto warmtevraag

BENG 2: het primair energiegebruik

BENG 3: het percentage duurzame energie

 

De indicator primair energiegebruik in kWh/m² (BENG 2) lijkt het meest op WEii. Toch kunnen WEii en BENG-indicator primair energiegebruik niet met elkaar vergeleken worden, omdat in WEii geen primaire energiefactoren gebruikt worden. Daarnaast heeft BENG alleen betrekking op gebouwgebonden energiegebruik. 

Voor kantoren is de BENG 2 grenswaarde 40 kWh/m². Omgerekend naar totaal energiegebruik op de meter zal de uitkomst, uitgaand van 30 kWh/m² gebruikersenergie op 57,5 kWh/m² liggen. Een tweede verschil is dat BENG een theoretisch gebruik als uitgangspunt heeft. Zeker in zeer energiezuinige gebouwen is de ervaring dat het werkelijk gebruik veel hoger ligt. Paris Proof is daarmee ook voor nieuwbouw nog een opgave.

WEii is begin 2021 geïntroduceerd als dé methode voor het bepalen van de energie-efficiëntie van een gebouw op basis van het werkelijk gemeten energiegebruik. De WEii-klasse Paris Proof geldt voor veel projecten als het ambitieniveau. De methode is ontwikkeld voor de bestaande bouw. Daarbij is er van uit gegaan dat nieuwbouw energieneutraal is en in zijn eigen energiebehoefte kan voorzien. In WEii termen: klasse WENG: een Werkelijk Energieneutraal Gebouw.

Het Paris Proof-doel voor het energiegebruik is bij nieuwbouw nog een inschatting, want het gebruik is nog niet van de meter af te lezen. De praktijk leert dat de inschatting van een berekening of energielabel vaak ver van de werkelijkheid af ligt. 

Weten wie het gebouw gaat gebruiken, maakt de inschatting nauwkeuriger. Daarnaast zouden de diverse partijen ook na de oplevering in gesprek moeten blijven of de inschatting klopt met het werkelijke energiegebruik als de meter gaat lopen. Daarbij hoort een prestatiegarantie bij oplevering, zodat de eigenaar en gebruiker zeker zijn dat de WEii-score -0 kWh/m2 bij WENG- haalbaar is en blijft.

Met de WEii-rekentool wordt naast de WEii-score ook een aantal overige indicatoren gegeven, waaronder de WEiiCO2. Hiermee wordt de ingevoerde energiegebruik omgerekend naar kg CO2/m². Voor het bepalen hiervan worden de gemiddelde of meest voorkomende emissies van het Nederlandse energiecentralepark aangehouden zoals op CO2emissiefactoren.nl worden gepubliceerd.

In de berekening in de rekentool is uitgegaan van de waarden die op deze pagina gepubliceerd zijn.

De footprint van de gebouwde omgeving is groter dan het energiegebruik dat op de meter zichtbaar is (operationeel energiegebruik). Naast de 29% CO₂-emissie vanuit het operationeel energiegebruik is ook de impact van de winning, productie, gebruik en sloop van materialen een grote post, naar schatting 11% van de Nederlandse emissies. Deze materiaalgebonden emissies worden berekend met een LCA (Life Cycle Assessment). DGBC heeft ook hiervoor een rekenprotocol en grenswaarden voor verschillende gebouwtypen ontwikkeld. Lees hier meer over het protocol materiaalgebonden emissies.

F-gassen van koelinstallaties zijn soms tot 1000-en malen sterkere broeikasgassen dan CO2. Door lekkages en bij onderhoud kunnen deze gassen ontsnappen. F-gassen vallen daarom onder de operationele emissies. Andere protocollen, zoals CRREM en GHP, nemen daarom F-gassen bij gebouwen op partijen moeten hierover rapporteren.

RIVM monitort het bijvullen van koelinstallaties. Alle partijen moeten aan RIVM rapporteren hoeveel men bijvult. Daaruit blijft dat F-gassen 0,5-0,8 Mton van de 165 Mton Nederlandse jaarlijks emissies veroorzaken. Dat is dus maximaal een 0,5% voor alle sectoren samen. Binnen het Klimaatakkoord worden deze emissie tot de industrie gerekend. Voor een deel komen deze uit de gebouwde omgeving, met bepaalde sectoren meer dan anderen, maar omdat het aandeel gering is, de monitoring per gebouw erg lastig en de gassen uitgefaseerd worden hebben we F-gassen niet in WEii opgenomen. De boodschap is vooral dat lekkages bij onderhoud en in gebruik tegengegaan moeten worden.

Terug naar boven

WEii en CRREM

CRREM

CRREM staat voor Carbon Risk Real Estate Monitor. CRREM geeft per land en per gebouwtype reductiepaden naar 2050. Hierbij hanteert CRREM drie type reductiepaden: een kWh/m2 pad, een CO2/m2 pad en een GHGe/m2 pad. CRREM volgt SBTi, het wereldwijde initiatief met doelen voor alle sectoren. CRREM wordt door institutionele beleggers gebruikt als rapportage instrument voor de vorderingen op het gebied van energie- en CO2-reductie in een vastgoedportfolio. Wanneer een pand zich boven het doelverbruik voor een bepaald jaar bevindt, wordt het als een stranded asset beschouwd. Zie www.crrem.eu en www.crrem.org. 

CRREM wordt gecoördineerd door IIÖ, het Institute for Real Estate Economics. DGBC is de Nederlandse dataprovider van CRREM en lid van de CRREM Global Investor Committee. DGBC levert data afkomstig van Nederlandse bronnen als CBS, PBL en TNO over de huidige gemiddelde energiegebruiken per gebouwtype, de Nederlandse emissiefactoren, energiemix en projecties daarop. IIÖ bepaald op basis van deze data in combinatie met internationale data en data uit omringende landen de CRREM-paden voor Nederland.

DGBC heeft regelmatig overleg met IIÖ over harmonisatie tussen CRREM, WEii en de Paris Proof paden en vragen van beleggers en adviesbureaus. Verder heeft DGBC met de andere GBC’s regelmatig op Europees en wereldwijd niveaus overleg over de afstemming met ESG-rapportages, waaronder CRREM. 

In basis zijn de methoden gelijk, maar op detailniveau zijn er nog wel een paar verschillen in omreken- en emissiefactoren. Beide methoden werken met een energiegebruik in kWh/m2, die uitgaat van het totale werkelijke energiegebruik, en een CO2-uitstoot in CO2/m2 waarbij uitgegaan wordt van de location based emissiefactoren. CRREM hanteert daarnaast nog een GHGe/m2, de broeikasgas-uitstoot per m2 waarbij ook andere broeikasgassen zijn meegenomen zoals F-gassen.

Voor de omrekening naar kWh/m2 worden de energiedragers op basis van de energie-inhoud omgerekend naar kWh. Voor gas blijkt hier een klein verschil te zitten tussen de methodes: binnen WEii wordt gerekend met 9,77 kWh/m3 en CRREM werkt met een afgeronde waarde van 10 kWh/m3. Voor warmte en koude is binnen WEii extra een weegfactor geïntroduceerd, welke niet binnen CRREM gebruikt wordt. Daarnaast zijn in WEii nog minder voorkomende energiedragers opgenomen, namelijk biomassa, waterstof, olie en propaangas.

Bij de omrekening naar CO2/m2 zijn wat grotere verschillende tussen CRREM en WEii. Vanuit WEii worden de meest recente emissiefactoren op basis van well-to-wheel van CO2-emissiefactoren.nl gebruikt, waarvan jaarlijks de lijst gepubliceerd wordt op WEii.nl en verwerkt in de WEii-rekentool. Deze emissiefactoren zijn ook aangeleverd vanuit DGBC bij CRREM. CRREM maakt echter veelal nog gebruik van emissiefactoren uit meer internationale data of omringende landen en heeft met de afstemming met SBTi de overstap gemaakt naar tank-to-wheel emissiefactoren.  

Bij de CO2 vanuit aardgasgebruik zijn de verschillen niet heel groot. De emissiefactor voor elektriciteit is de afgelopen jaren in Nederland snel omlaaggegaan en zal naar verwachting ook de komende jaren nog drastisch dalen. Hier kunnen de verschillen dus al fors oplopen. Voor warmte lijkt CRREM met veel hogere emissiefactoren te rekenen. DGBC zal de emissiefactoren en projecties erop verder meenemen in de gesprekken met CRREM. 

WEii gaat over alle energie die netto over het jaar van het energienet is afgenomen. De WEii berekening is simpel gezegd energielevering minus energieteruglevering. De energieproductie is wel in de formule terug te vinden, maar alleen om een weerscorrectie hierop uit te voeren. De WEii-score gaat dus omlaag door toevoeging van PV, of het nu op locatie wordt gebruikt, dan wel wordt terug geleverd. CRREM gaat vanaf Versie 2 over de energie die totaal in het gebouw gebruikt wordt over het jaar. In de formule wordt ten opzichte van de WEii-berekening de energieproductie erbij opgeteld. In de kWh/m2 score voor CRREM zit daardoor geen verandering of energie uit het net komt, of zelf (deels) wordt opgewekt. In WEii-Protocol 3.0 is de WEiifinaal opgenomen, de indicator die CRREM vraagt. De tool op www.weii.nl berekent zowel de WEii als de WEiifinaal.   

Voor de CO2-intensiteit is de berekening van WEiiCO2 en CRREM wel gelijk en brengt de duurzame energieproductie de CO2/m2 omlaag, ongeacht of de geproduceerde energie in het pand zelf gebruikt wordt of terug wordt geleverd aan het net. De emissiefactoren in de berekening zijn echter nog niet (geheel) geharmoniseerd. 

Om vanuit de WEii te sturen op het CO2-budget is een 1,5 graden reductiepad ontwikkeld via WEii-klasse Zuinig in 2025, WEii-klasse Zeer Zuinig in 2030 naar WEii-klasse Paris Proof in 2040. Het CRREM kWh pad volgt grotendeels dezelfde lijn maar gaat, afhankelijk van het gebouwtype, na 2032-2036 niet meer verder omlaag en ligt het de kWh/m2 eindwaarden bij CRREM iets hoger dan de Paris Proof doelen. Het CRREM kWh-pad voor kantoren gaat bijvoorbeeld tot 85 kWh/m2, dat in 2034 moet zijn bereikt tegenover het Paris Proof doel van 70 kWh/m2 voor kantoren in 2040. Het ogenschijnlijke verschil in ambitie zal grotendeels teniet worden gedaan doordat CRREM stuurt op WEiifinaal en PV dus niet bijdraagt aan een lagere score. 

Voor het Paris Proof Commitment erkent DGBC vanwege het kleine verschil ook het CRREM pad. En zowel de CRREM als Paris Proof zijn zodanig scherp dat deze niet behaald kunnen worden door alleen PV-panelen te plaatsen, zonder energie te besparen. Bij industriegebouwen, de categorie gebouwen waar veel energie opgewekt kan worden, is het Paris Proof doel met WEii-protocol 3.0 aangescherpt tot een waarde onder de 0, dus een energieleverend gebouw, waarbij de CRREM-waarden als uitgangspunt zijn genomen met daarbij de potentie van PV-panelen. 

In de vastgoedsector worden veel eenheden gebruik voor de vloeroppervlakte, soms zelfs per sector en functie verschillend. CRREM gaat uit van Gross Internal Area (GIA). WEii de gebruiksoppervlakte (GO). WEii neemt het GO omdat dit ook in het energielabel de eenheid is, en deze data in de BAG staat opgeslagen. GIA en GO liggen dicht bij elkaar, maar komt niet voor in de NEN-meetstaten. IIÖ, het instituut achter CRREM, geeft aan dat GO een goed alternatief is, zeker als alle partijen in Nederland dit gebruiken en uitkomsten daarom vergelijkbaar zijn. 

In WEii wordt voor warmte- en koudelevering gerekend met een weegfactor, zie FAQ hierboven. Hierdoor is een meer een level playing field ontstaan tussen gebouwen met een individuele oplossing zoals een WKO of warmtepomp achter de meter en gebouwen aangesloten op een collectieve warmteoplossing. 

CRREM erkende het probleem dat gebouwen met een collectieve warmteoplossing slechter scoren in kWh/m2, maar heeft niet de voorgestelde oplossing met een weegfactor voor warmte- en koudelevering overgenomen. Zij gaven aan dat het in het CO2/m2 met de emissiefactoren van warmte en koude beter tot uitdrukking komt. 

Sinds WEii protocol 3.0 wordt standaard een weerscorrectie gedaan op de WEii-score, zie FAQ hierboven. Hierdoor is de WEii-score een betrouwbare indicator die alleen verandert als het gebouw of het gebruik ervan verandert en niet beïnvloed wordt door externe invloeden zoals het weer.  

CRREM heeft dit detailniveau (nog) niet en stelt geen eisen aan wel of geen weerscorrectie. 

Bij de WEii mogen niet tot het gebouw behorende functies als laadpalen en datacenters uitgesloten worden. CRREM benoemt dat niet, maar staat dit eveneens toe. 

De term stranded asset doet vermoede dat een individueel gebouw niet meer voldoet. In de praktijk wordt net de CRREM-methode in GRESB over de score een portefeuille gerapporteerd, via de Energy Intensity en de Carbon Intensity van de portefeuille. Daar is wat voor te zeggen: het een gebouw heeft meer mogelijkheden om energie te besparen, dan de ander, uiteraard binnen de grensen van de wetgeving. 

Binnen de Portefeuille aanpak van de Omgevingsdiensten gaat het eveneens om een gemiddelde score en besparing voor een portefeuille. Omdat hier de WEii wordt gebruik, kan ook met de hoeveelheid PV over de gebouwen gevarieerd worden. Het ene gebouw in een portefeuille zal mee mogelijkheden dan een ander (binnenstedelijke winkel versus een winkel in een winkelcentrum met een plat dak). Daarvoor is in Protocol 3.0 WEiicollectief ingesteld (paragraaf 6.4). Op die manier kan de meest kosteneffectieve verduurzamingsroute gekozen worden.  

WEii hanteert 25 gebouwfuncties, vanuit de gebouwmatrix van CBS. Deze typen sluiten aan op de BAG en het Bouwbesluit en worden bij energielabel BENG aangehouden. CRREM komt vanuit de vastgoedsector, met soms 'property types' als Retail High Street die niet per se wat over het energiegebruik zeggen.  

De property-types van CRREM zijn: Office, Retail High Street, Retail Shopping Center, Retail Warehouse, Hotel, Industrial Distribution Warehouse, Healthcare, Lodges/Leisure & Recreation, Medical Office, Residential Multi-family, Residential Single-family. 

Op de WEii-website staan conversietabellen, hoe bijvoorbeeld om te gaan ver verschillende functies binnen de Retail.  

Nog niet. CRREM volgt SBTi (Science Based Targets initiative) en heeft de reductiepaden opgesteld voor het operationele energiegebruik van gebouwen. SBTI werkt momenteel aan paden voor de reductie van materiaalgebonden energie en CO2, waarbij aangeven wordt wie in de keten voor welke emissie verantwoordelijk is en moet rapporteren. Samen met andere GBC's denkt DGBC mee over deze volgende stap en de afstemming met de WEii, Paris Proof operationeel en Paris Proof materiaalgebonden. 

CRREM kijkt naar de gemiddelde score van een portefeuille. Daar kunnen oudere, recentere of net opgeleverde panden in zitten. Er is geen extra of zwaardere ambitie voor een nieuwbouwpand. Dat gaat mogelijk wel komen via de embodied aanpak en SBTi. 

Vanuit Paris Proof is het standpunt dat nieuwbouw een stap extra moet zetten. Nieuwe gebouwen mogelijk de klimaatopgave niet groter maken. De regelgeving gaat die kant op, we gaan door de EPBD-IV van BENG naar ENG. Nieuwbouw moet daarom aan WEii klasse WENG voldoen: een werkelijk energie neutraal gebouw, voor zowel voor gebouwgebonden als gebruikersenergie.  

Terug naar boven